Op 13 juni 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een voor de boetepraktijk belangrijke uitspraak gewezen. In die zaak oordeelde de Afdeling dat er geen grondslag was om een boete op te leggen voor overtreding van de Huisvestingswet 2014. De Tilburgse huisvestingsverordening was in strijd met de Huisvestingswet, omdat daarin niet voor verschillende overtredingen van de wet concrete boetebedragen waren vastgesteld. Het vaststellen in de gemeentelijke huisvestingsverordening van één boetebedrag voor verschillende overtredingen voldoet niet aan de wet. Gelet daarop gaat de boete onderuit.
In dit blogbericht bespreken wij de uitspraak en geven een tip voor de praktijk.
De zaak
De zaak betreft een boete van € 4.000 die is opgelegd aan een verhuurder van een woning omdat zijn huurder de woning deels in gebruik had als hennepkwekerij. Omdat de woning daarmee werd onttrokken aan de bestemming ‘bewoning’ handelde de verhuurder volgens het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college) in strijd met artikel 21 sub a van de Huisvestingswet. In hoger beroep beklaagt de verhuurder zich onder meer over de hoogte van de boete.
Uitspraak Afdeling
De Afdeling komt in het kader van de beoordeling van de boetehoogte ambtshalve tot de conclusie dat er geen grondslag voor het college bestond om de boete op te leggen. De reden daarvoor is dat de gemeentelijke huisvestingsverordening in kwestie niet voldeed aan het vereiste uit artikel 35 lid 3 van de Huisvestingswet. Op grond van dit artikel had de gemeenteraad in de verordening het maximale boetebedrag moeten vaststellen dat voor verschillende overtredingen van de Huisvestingswet kan worden opgelegd. Daaraan had de raad uitvoering gegeven door in de huisvestingsverordening één boetebedrag te noemen voor verschillende overtredingen van de Huisvestingswet. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis oordeelt de Afdeling dat de gemeenteraad niet heeft voldaan aan de uit de Huisvestingwet voortvloeiende verplichting om “concrete boetebedragen” op te nemen in haar huisvestingsverordening. Uitwerking van boetebedragen in beleidsregels is volgens de Afdeling overigens niet mogelijk. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er volgens de Afdeling geen grondslag voor boeteoplegging is, zodat de boete ten onrechte is opgelegd. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en herroept de boete.
Tip voor de praktijk
Deze uitspraak laat zien dat een bestuursorgaan op gemeentelijk niveau bij het opleggen van een boete dient na te gaan of in de verordening op juiste wijze uitvoering is gegeven aan het wettelijke voorschrift indien daarin voorschriften zijn gegeven hoe de nadere uitwerking ten aanzien van het bepalen van de hoogte van een boete dient te geschieden. Op rijksniveau speelt dit ook. Indien in de wet is bepaald dat in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) uitvoering gegeven dient te worden aan de wet die bepaalt dat daarin de hoogte van de boete dient te worden uitgewerkt, dient bij de boeteoplegging ook te worden vastgesteld of daaraan is voldaan. Wordt die uitvoering niet of niet juist gegeven dan is de verordening of AMvB op dat punt in strijd met de wet en daarmee naar ons idee deels onverbindend. Een boete kan dan niet worden opgelegd, zolang het gebrek in de verordening of AMvB niet hersteld is.
Datum: oktober 2018
ECLI: ECLI:NL:RVS:2018:1950
Auteurs: Christien Saris & Ivar Koudstaal