De positie van derde partijen verstevigd in het bestuurlijke boeterecht

De positie van derde partijen verstevigd in het bestuurlijke boeterecht 1000 750 SarisLaw

De positie van derden (werknemer, vakbond, concurrent, belangenorganisatie etc.) is verstevigd in punitieve handhavingsgeschillen. Dit volgt uit twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2649 en ECLI:NL:RVS:2016:2645).

Inleiding: derdebelanghebbenden en handhaving

Jurisprudentie van de bestuursrechter over de positie van de belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 Awb bij handhavingsverzoeken die leiden tot herstelsancties is er in overvloed. Denk bijvoorbeeld aan de eigenaar van een perceel die de gemeente verzoekt om een illegaal bouwwerk op een naastgelegen terrein ongedaan te maken door middel van een last onder dwangsom of toepassing van bestuursdwang. De jurisprudentie over de belanghebbende bij punitieve handhavingsgeschillen moet daarentegen nog tot ontwikkeling komen. Te denken valt aan een werknemer of vakbond die een toezichthouder verzoeken om een boete op te leggen aan een bedrijf dat zijn werknemers onderbetaalt. De uitspraken van de Afdeling van 5 oktober 2016 leveren daaraan een belangrijke bijdrage. Die jurisprudentie verstevigt de positie van derden in het punitieve handhavingsrecht.

Uitspraken Afdeling 5 oktober 2016

De Afdeling heeft op 5 oktober 2016 overwogen dat een werknemer een verzoek kan indienen om handhaving door middel van het opleggen van een boete tegen een concurrent die zijn medewerkers onderbetaalt (ECLI:NL:RVS:2016:2649). De werknemer is dan een belanghebbende die een verzoek kan indienen bij het bestuursorgaan om een besluit te nemen. Dat wil zeggen dat hij juridisch gezien aanvrager is in de zin van artikel 1:3, lid 3 Awb waarvoor belanghebbendheid vereist is.

Daarnaast heeft de Afdeling uitgemaakt dat een vakbond belanghebbende is en derhalve een bezwaarschrift kan indienen tegen de weigering van het bestuursorgaan om een boete op te leggen aan een bedrijf dat zijn medewerkers onderbetaalt (ECLI:NL:RVS:2016:2645). De vakbond is belanghebbende rechtspersoon in de zin van artikel 1:2, lid 3 Awb.

Toelichting: zaak van de werknemer

In de zaak van de werknemer ging het om een verzoek dat hij had ingediend bij de minister van SZW om handhavend op te treden tegen een concurrent. De minister weigerde daar op te beslissen omdat de werknemer geen belanghebbende zou zijn. Het concurrerende bedrijf zou vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning arbeid laten verrichten en medewerkers onderbetalen. Om daaraan een eind te maken, diende de werknemer een handhavingsverzoek in op grond van overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de Wet minimumloon minimumvakantiebijslag (Wmm). Overtreding van die wetten leidt in beginsel tot een boete. De minister weigerde om een besluit te nemen, omdat de werknemer volgens hem geen belanghebbende is. Voor het indienen van een dergelijk verzoek, dat juridisch gezien als een aanvraag kwalificeert in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb is belanghebbendheid vereist.

De Afdeling zet een streep door de weigering van de minister om een beslissing te nemen op het verzoek van de werknemer. Volgens de Afdeling is de werknemer belanghebbende, omdat hij door overtreding van de Wav en de Wmm kan worden geschaad in een aan het fundamentele recht op arbeid ontleend belang. Indien het concurrerende bedrijf de Wav en de Wmm overtreedt, kan dat leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie van het bedrijf waar de werknemer werkt en daarmee van zijn positie in dat bedrijf. Gelet daarop diende de minister alsnog op het verzoek van de werknemer te beslissen. 

Toelichting: zaak van de vakbond

Ook een vakbond die opkomt voor de belangen van werknemers en die die belangen ook feitelijk behartigt door activiteiten te organiseren is belanghebbende op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Awb bij een besluit om af te zien van het opleggen van een boete tegen een bedrijf dat de Wav en de Wmm zou overtreden (ECLI:NL:RVS:2016:2645). Dat leidt ertoe dat het bezwaarschrift van de vakbond, anders dan de minister van SZW had gedaan, wèl in behandeling genomen had moeten worden. De minister kan het bezwaarschrift van de vakbond in zo’n situatie dus niet niet-ontvankelijk verklaren zoals in dit geval was gebeurd. De vakbond boogt immers op te komen tegen onderbetaling van medewerkers door het bedrijf in kwestie.

Gevolgen voor de praktijk

Deze uitspraken laten zien dat bestuursorganen derden – werknemers en vakbonden – niet buiten de deur kunnen houden bij handhavingsverzoeken die door middel van een bestuurlijke boete worden gesanctioneerd en de daarop volgende bezwaarprocedures. De positie van derden (werknemers, vakbonden, belangenorganisaties, concurrenten) in het punitieve handhavingsrecht is ten gevolge van deze uitspraken verder verstevigd. Niet alleen kan een (rechts)persoon belanghebbende zijn bij zijn verzoek om handhavend op te treden tegen een derde door middel van een boete, maar ook kan een (rechts)persoon opkomen tegen de weigering van het bestuursorgaan om een boete op te leggen. Verder kan een rechts(persoon) opkomen tegen een naar zijn idee te lage boete die aan een derde is opgelegd. De jurisprudentie ten aanzien van de positie van derden bij punitieve handhaving moet nog verder tot ontwikkeling komen, maar een belangrijke aanzet daartoe is met de uitspraken van 5 oktober 2016 gezet.

Datum: 21 december 2016
ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:2649 & ECLI:NL:RVS:2016:2645
Auteur: Christien Saris