Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2015 volgt dat de financiële situatie van een moederonderneming betrokken kan worden bij de bepaling van de draagkracht van haar dochteronderneming die is beboet. Daarvoor is wel vereist dat de moeder en dochter feitelijk als één entiteit zijn te beschouwen. Wanneer de gezamenlijke draagkracht voldoende is om de boete te kunnen betalen, is er geen ruimte voor matiging van de boete wegens de beperkte financiële draagkracht van de beboete dochteronderneming.
Achtergrond bij de zaak
De minister van SZW (minister) had aan een dochteronderneming boetes voor een bedrag van € 90.000 opgelegd wegens diverse overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
De dochteronderneming betoogt dat zij er financieel slecht voor staat, reden waarom de hoogte van de boetes volgens haar in strijd met het evenredigheidsbeginsel is vastgesteld. De minister is van mening dat de boetes niet te hoog zijn, omdat de moederonderneming kapitaalkrachtig genoeg is om de liquiditeit van de dochteronderneming te versterken. De rechtbank stelde de dochteronderneming aanvankelijk in het gelijk en matigt de boetes met 50%, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) draait de matiging terug.
Uitspraak Afdeling
De Afdeling oordeelt dat in dit geval de financiële situatie van de moederonderneming betrokken kan worden bij de bepaling van de draagkracht van haar dochteronderneming die is beboet voor overtredingen van de Wav. De reden daarvoor is dat de Afdeling tot de conclusie komt dat moeder en dochter feitelijk als één entiteit zijn te beschouwen. Dat leidt de Afdeling af uit de volgende omstandigheden:
- het moederbedrijf is enig aandeelhouder en bestuurder van de dochteronderneming;
- het moederbedrijf heeft zelf geen werkzame personen in dienst;
- de activiteiten van het moederbedrijf zijn in het Handelsregister omschreven als “holding, stamrecht- en pensioen B.V.”;
- tussen de moeder- en dochteronderneming bestaat een rekening- courant verhouding.
Aangezien uit de stukken blijkt dat de gezamenlijke draagkracht van moeder en dochter voldoende is om de boetes die aan de dochter zijn opgelegd te betalen, draait de Afdeling de door de rechtbank toegepaste matiging terug. De boetes van € 90.000 die aan de dochteronderneming zijn opgelegd, blijven daarom in stand.
Gevolg van deze uitspraak voor de praktijk
Beboete dochterondernemingen dienen er rekening mee te houden dat een beroep op beperkte draagkracht niet zal slagen wanneer hun moeder de boete wel kan betalen of daaraan een financiële bijdrage kan leveren. Voorwaarde is wel dat de moeder en dochter als één entiteit zijn aan te merken. De dochter zal dan argumenten moeten aandragen dat geen sprake is van één entiteit. Denk daarbij aan de omstandigheid dat er tussen de moeder en dochter geen rekening-courant verhouding bestaat, de moeder eigen medewerkers in dienst heeft en zij niet de enig aandeelhouder is van de dochter.
Vervolgvragen
De uitspraak roept een groot aantal vragen op. Wij volstaan met de volgende twee. In de eerste plaats vragen wij ons bijvoorbeeld af of moeder- en dochteronderneming door middel van een contractueel beding waarin zij uitsluiten dat de moederonderneming direct noch indirect zal bijdragen aan de betaling van eventueel aan de dochteronderneming opgelegde boetes kunnen voorkomen dat de moeder dient bij te dragen aan de aan de dochter opgelegde boetes. Hierbij plaatsen wij alvast de kanttekening dat de rechter mogelijk door zo’n constructie zal heen prikken. Helemaal in de situatie dat sprake is van misbruik en de dochter slechts als stroman fungeert. In de tweede plaats vragen wij ons af of het bestuursorgaan de boetes bij de moeder kan invorderen indien de moeder besluit financieel niet bij te dragen en de boete daardoor (deels) onbetaald blijft. De dochteronderneming is de overtreder en de schuldenaar indien de boete niet of deels wordt betaald. De moeder is niet de overtreder en daarmee naar ons idee niet aan te merken als schuldenaar. Invordering door het bestuursorgaan van de boete bij de moeder lijkt ons daarom niet mogelijk.
Datum: 20 september 2016
ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:2120
Auteurs: Christien Saris & Pieter van der Woerd