De Hoge Raad biedt in zijn arrest van 29 mei 2020 (ECLI:NL:HR:2020:973) een interessant kader hoe de belastingrechter de evenredigheid van bestuurlijke boetes dient te beoordelen. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter als er sprake is van een geschil over het wel of niet in aanmerking nemen van een strafverzwarende of strafverminderende factor daarover een oordeel moet geven. Het oordeel over de feiten mag niet onbegrijpelijk zijn. Evenwel hoeft de beoordeling van de verschillende aan de orde zijnde omstandigheden geen motivering. Een tweede interessant aspect van dit arrest is dat volgens de Hoge Raad het niet behaalde voordeel (i.c. de niet benadeling van de schatkist) als een strafverminderende factor kan worden betrokken bij de bepaling van de boetehoogte.
Motivering hoogte boete door de bestuursrechter
Dit arrest verdient ook buiten het fiscale recht navolging, omdat het in de eerste plaats een mooi kader schept voor wat van de bestuursrechter verwacht mag worden als de hoogte van de boete wordt bestreden. Dat kader is volgens de Hoge Raad dat de rechter een oordeel moet geven over de aangevoerde strafverzwarende of strafverminderende factoren bij het bepalen van de hoogte van de boete. Bovendien mag het oordeel over de feiten niet onbegrijpelijk zijn. De beoordeling van de verschillende aan de orde zijnde omstandigheden behoeft evenwel geen motivering. Dat is wat mij betreft begrijpelijk. Hoe zou de rechter immers inhoudelijk moeten motiveren waarom de ene factor meer gewicht toekomt dan een andere factor.
Behaald voordeel of profijt wel of geen strafverminderende factor bij de straftoemeting van boetes?
Naast het hiervoor gegeven kader is het arrest van de Hoge Raad in de tweede plaats interessant omdat het niet behaalde voordeel of het niet berokkende nadeel voor een derde (i.c. benadeling van de schatkist) een strafverminderende factor kan zijn bij straftoemeting van een boete. Dit onderdeel van het arrest werpt ook een nieuw licht op de jurisprudentie van de Afdeling. Haar vaste jurisprudentie houdt in dat er geen aanleiding is tot matiging van de boete wanneer een beboete partij als gevolg van de overtreding (aantoonbaar) geen of beperkt voordeel heeft verkregen of geen of beperkt nadeel aan een derde is toegebracht (o.a. M.L. van Emmerik & C.M. Saris, ‘Evenredige bestuurlijke boetes’, VAR-preadvies 2015, VAR-reeks 152, blz. 174 en 179). Daarbij laat de Afdeling zien dat zij het ook niet relevant acht of de wet- of de besluitgever bij de strafmaat van de bestuurlijke boete het behaalde voordeel als relevante doelstelling ziet, zoals in de Wet arbeid vreemdelingen. In zoverre ziet de Afdeling dit argument op zichzelf bezien vermoedelijk niet als strafverminderende factor. Dat betekent dat de Afdeling beboete (rechts)personen die profijt hebben behaald van een overtreding, net zo behandelt als overtreders die geen voordeel hebben behaald. Die opvatting leidt niet tot voldoende differentiatie bij de beoordeling van boetes. De jurisprudentie van de Afdeling verdient op dit punt correctie om zodoende meer maatwerk te kunnen leveren in boetezaken.
Betekenis arrest voor de straftoemeting bestuurlijke boetes buiten het fiscale recht
- Dit arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling van de beoordeling van de straftoemeting in bestuurlijke boetezaken. Ook buiten het fiscale recht dient de rechter een oordeel te geven over de gestelde strafverzwarende of verminderende factoren. Bij mijn weten hebben andere hoogste bestuursrechters dit uitgangspunt op deze manier nog niet zo geformuleerd.
- Dat geldt ook voor de vraag of de Afdeling het behaalde profijt of voordeel op zichzelf bezien wèl als strafverminderende factor gaat aanmerken. Die rechtsvraag met verwijzing naar dit arrest is in een aantal boetezaken aan de Afdeling voorgelegd. Het is nog even afwachten of zij haar jurisprudentie op dit punt zal corrigeren en daarmee meer maatwerk biedt in boetezaken.
Datum: 12 februari 2021
ECLI: ECLI:NL:HR:2020:973
Auteur: Christien Saris